De hectische maand Mei - Reisverslag uit Manilla, Filipijnen van Lars Oorsprong - WaarBenJij.nu De hectische maand Mei - Reisverslag uit Manilla, Filipijnen van Lars Oorsprong - WaarBenJij.nu

De hectische maand Mei

Blijf op de hoogte en volg Lars

25 Juni 2015 | Filipijnen, Manilla

De afgelopen maand is zonder twijfel de snelste maand uit mijn leven geweest. Voor mijn gevoel zei ik gisteren nog tegen vrienden en collegae hier dat ik hier nog zeker drie maanden was en dat diezelfde mensen nog zeker een maand hier bleven. Een dag later, voor mijn gevoel dus, heb ik nog maar twee maanden te gaan en zijn veel van mijn vrienden alweer terug naar huis. In de tussentijd was het een stortvloed aan bezoek van mijn vaderlandse vrienden; eerst Jens, ik kon net alles op tijd opruimen of Isabelle en Paul stonden op de stoep, terwijl ik in de ochtend van die twee afscheid nam kwamen diezelfde middag nog Simone en Jody de Filippijnen binnen. Tamelijk hectisch dus.

In mijn laatste blog beschreef ik het lange weekend met Jens in Siquijor, toen ik de maandag erna op werk verscheen was het aldaar commotie alom. De ambassadeur ging op dienstreis naar Leyte en Samar (twee eilanden in het oosten van de Filippijnen) en had iemand nodig die haar vergezelde. Ik mocht de eerste helft van de reis haar vergezellen en onze andere stagiair het tweede deel. Dit betekende dat ik Jens zijn laatste weekend hier niet aanwezig zou zijn. Gelukkig kon hij zich aansluiten bij een groep collegae van de Zwitserse ambassade die naar de Taal vulkaan gingen.

Dus zo stapte ik ineens op het vliegtuig naar Tacloban waarna we gedurende de daaropvolgende dagen oostelijk Samar zouden afdalen om de enorme destructie te aanschouwen en de wederopbouw te inspecteren na de supertyfoon Yolanda/Haiyan die hier in 2013 huis heeft gehouden. Over deze reis kan ik ook best een blog vol schrijven maar sla de details hiervan bewust over omdat er nog zoveel meer te schrijven valt over de afgelopen maand.

Dinsdagavond kwam ik terug van Tacloban en bij thuiskomst zaten daar Isabelle en Paul op mijn balkonnetje van een biertje te genieten. Uitgeput schoof ik daar bij aan om bij te praten. Hun twee dagen in Manila stonden vrijwel uitsluitend in het teken van ‘Lars zijn advies in de wind slaan’. Het begon al bij hun aankomst. Ik had geregeld dat de Zwitserse stagiair mijn reservesleutel aan hun zou overhandigen, zij had deze taak vervolgens aan de bewaker toevertrouwd die de hele dag afwachtend met een sleutel in zijn hand voor de lift stond. Dit alles had ik uiteraard goed gecommuniceerd aan het stel uit Amsterdam dus was de verbazing groots toen mijn telefoon in Tacloban ging en ik een collega hoorde die vroeg of zij mijn extra reservesleutel aan Isabelle en Paul kon geven. Ik heb namelijk één reservesleutel thuis (voor gasten) en één sleutel op de ambassade (voor als ik mij buiten sluit, zoals na Puerto Galera). In plaats van mijn bevelen op te volgen en naar de 24e verdieping te gaan (waar de Zwitsers zitten), besloten Isabelle en Paul naar de 26e te gaan (waar de Hollanders zitten) en daar op goed geluk als twee randdebielen de naam van de Zwitserse stagiaire te gaan roepen, die natuurlijk niemand hier kent naast mij… Gelukkig liep dit allemaal goed af en konden ze mijn kamer bereiken. De dag erna had ik allemaal schema’s getekend, kaarten gemaakt, punten gemarkeerd en kraakheldere instructies gegeven van hoe je de – zeer beperkte – highlights van Manila in enkele uren kunt zien. ‘Neem een taxi naar Rizal Park, loop daar naar het noorden waar je een grote muur ziet, loop door de poort en daar zie je boven de daken een kathedraal, loop daarheen’, zo luidde mijn instructie. Op de een of andere manier maakte het dynamische duo hiervan: ‘Neem een taxi naar Rizal Park, loop de straat over, zie water, volg blindelings de boulevard langs het water tot je van moeheid niet verder kunt lopen, je treft een armoedige pauperbuurt aan, zoek daar naar een taxi die de wanhoop in jullie ogen ziet en zodoende een schandalige prijs vraagt voor een 10 minuten durend ritje’. Goed, weer veilig in mijn warme nest aangekomen besloot ik het stel niet meer aan typische filippijnse taferelen bloot te stellen en liepen we Greenbelt in waar we naast de expats, rijke locals en perverse westerlingen met jonge vrouwtjes, gewoon Westers eten aten en Hoegaarden bier dronken.

De volgende dag stonden we allen vroeg op, het duo vertrok en ik moest werken. Het werk wilde niet echt vlotten omdat ik iedere 3 minuten de vlucht van Simone en Jody aan het volgen was en contact onderhield met de dochter van één van de chauffeurs, die voor 1000 pesos de dames van het vliegveld zou komen ophalen. Dit ging gelukkig goed en tegen het einde van de middag zag ik toen ik ‘toevallig’ (ik was vanaf een uur of twee al ieder kwartiertje aan het ijsberen langs het raam om te kijken of daar iets aankwam) langs de receptie liep, twee stinkende backpackers de lift uit komen: Simone en Jody!

De dames ervoeren exact hetzelfde als ik toen ik in Manila arriveerde: het ondergrondse-parkeergarage-in-de-zomer gevoel als je het vliegveld uitstapt. Die avond leek het mij leuk om lekker filippijns te eten, het menu zag er als volgt uit: voor Simone een soep van groenten en rund van pindakaas met daarbij gepureerde garnalen en rijst (aka Kare Kare), voor Jody in stukken gehakte vis (alles ervan, dus inclusief ogen, hersenen, kop) met groenten en gebakken in mayo, olie en vet (Bangus Sisig), voor Lars in azijn gegaarde rauwe tonijn met groene pepers en rode pepers als groenten (Tuna Kinilaw). De exquise filippijnse keuken viel echter niet bij de dames in de smaak, ze konden namelijk niet ophouden met praten over de ge-wel-di-ge pinda’s die ze van Malaysia Airlines hadden gekregen.

De dag erna vertrokken we al direct naar het eiland Palawan. We hadden een iets duurdere vlucht geboekt naar El Nido en vlogen zodoende niet via de reguliere NAIA (Ninoy Aquino International Airport) terminal maar via een mini hangaartje waar we in een sjieke lounge op de vlucht moesten wachten onder het genot van koffie, fris, broodjes etc. Het inchecken was ook hilarisch, de koffers hoefden we niet zelf te dragen en per groep werd je persoonlijk uit de lounge gehaald om in alle privacy in te checken. Als klapper op de vuurpijl kregen we als boardingpass een houten blokje met daar onze stoelnummers op! Even later liepen we over een rode loper, met het personeel aan weerszijden ons het vliegtuig in begeleidend, het toestel in. Een korte vlucht later arriveerden we in El Nido, de landing was prachtig want vanuit de raampjes zagen we al de enorme bergen boven het helderblauwe water uit torenen. Omdat ze met de landingsbaan bezig waren kon het vliegtuig niet verder richting aankomsthal rijden en stonden er jeepneys te wachten die ons naar de aankomsthal brachten, of naja aankomsthal… het was een bamboe hutje met rieten dak. Terwijl dezelfde jeepneys omdraaiden om onze bagage van het vliegtuig te halen begon een filippijnse-vrouwen-hoelahoep-koortje tropisch te zingen en dansen om ons te verwelkomen in hun paradijs. We kregen wat te eten en drinken terwijl we wachtten op onze incheckbagage, deze arriveerde dus via de jeepneys en werd niet op een rolband geworpen maar gewoon uitgestald alsof het de prijzenwinkel van het Rad van Fortuin was… Hans van der Togt was er niks bij!

Aankomen bij ons ‘resort’ op El Nido was wel even een schok voor de dames en dit vormde daarmee dan ook direct de vuurdoop van reizen/leven in de Filippijnen. Terwijl ons op internet, door middel van foto’s, een riante strandvilla beloofd was met voldoende ruimte en comfort, was de hut in realiteit klein, smerig en donker. Er was ons tevens beloofd dat het strand op loopafstand was, dit was zonder twijfel het geval maar je moest eerst door een klein armoedig dorpje lopen. Het voelt toch vreemd als je op je Gaastra slippertjes met Ray-ban zonnebril op de neus en tas in de hand (waarin voor kapitalen aan lokale valuta zit) over een smerig weggetje tussen half verrotte bamboehutten moet lopen. Nog erger is het dat je dan ook nog eens een opzichtige strandhanddoek hebt in de vorm van een 100 euro biljet, schaamteloos om dan over huilende baby’s te stappen waar de insecten overheen krioelen… Het strand was echter wel paradijselijk en de zonsondergang maakte heel veel goed. Ook de gunstig geprijsde San Miguelletjes deden hun werk.

De volgende ochtend hadden we een boottour door de ongelofelijk mooie Bacuit Archipelago geboekt. Vanaf het water leken de bergen nog hoger en af en toe zag je tussen de ruige kliffen een goudgeel strandje liggen. De hele dag deden we verschillende eilanden aan. Zo stopten we bijvoorbeeld bij secret beach, een strandje ommuurd door rotsen (dus onzichtbaar vanaf het water) waar je alleen op kon komen door onder een opening in de rotsen te zwemmen. Helaas was dit strandje al heel lang geen secret meer, tientallen spastisch spartelende, reddingsvesten dragende filipijnen hadden dit strandje voor ons al ontdekt en deden heel veel af aan het anders vast en zeker prachtige strand. Toch, als je vlakbij de rotsen bleef, en dus niet in de buurt van het strand kwam, had je even rust en kon je op je gemak naar de vele tropische vissen die door de opening door zwommen kijken. Een geweldige lunch en nog wat eiland-gehop later arriveerden we op Helicopter Island (het eiland had, na wat glaasjes rum dan, de vorm van een helicopter). Hier was het een stuk rustiger en konden we beter snorkelen. Terug in El Nido aten we ons tonnetje rond op het strand, regelden we een extra matras en klamboe voor Jody en vielen in slaap.

Dé definitie van tropisch paradijs is Marimegmeg beach, kraakheldere lucht, wit strand en helderblauw water dat aanvoelt als een warm bad. Wij kwamen hier in de vroege ochtend aan en zwommen wat, lagen wat en besloten toen een cocktail te drinken op dit verlaten strand. De cocktail sloeg in als een bom en ietwat duizelig merkten we dat het strand drukker begon te worden, dus liepen we verder en vonden daar weer ons eigen paradijsje: dezelfde lucht, hetzelfde strand, hetzelfde water, in de verte de steile bergen, met als enige geluid het ruisen van de zee en de herrie van de jungle. Op een drietal ligbedden voor een verlaten strandhuis legden we onze spullen neer en de dames begonnen aan een eindeloze fotoshoot van het strand, de zee en het uitzicht. Het was zo paradijselijk dat we vergaten hoe heet het was en hoe fel de zon scheen (dit paradijselijke gevoel werd uiteraard versterkt door de cocktail die door onze aderen kolkte). Op de weg terug merkten we pas hoe heet onze hoofden waren en bij Jody was het al duidelijk dat die een zonnesteek had opgelopen. De rest van de tijd in El Nido was meer van hetzelfde, het is schokkend hoe snel je went aan de intense schoonheid en dat je na een paar dagen al niet eens meer opkijkt van weer een krankzinnig mooi strand.

Puerto Princesa was daarom wel een flinke wake-up call. De stad was ‘de groene stad’ van de Filipijnen, ecovriendelijk, biologisch, schoon, blabla je kent het wel. Het feit dat deze stad uitgeroepen was tot de groene stad van de Filipijnen zegt meer over het land dan over de stad want Puerto Princesa was nog steeds een smerige, drukke, stinkstad. Het enige verschil met andere steden was dat er in PP af en toe een boom stond en de riolering niet op de straten uitkwam. Daar zaten we dan met z’n drietjes in de vroege middag aan het ‘Baywalk Park’, volgens de Lonely Planet een mooie boulevard met uitzicht over zee en een gezellige ambiance van eettentjes, in het echt een vergane glorie straat met vreetschuren waar je op houten banken in de rotzooi zit met uitzicht op een paar stoomschepen terwijl de mislukte strandclubmuziek ieder gesprek onmogelijk maakt. Dieptepunt van de ‘Baywalk’ was een metershoge roestige ijzeren kerstboom waar een hek omheen stond waarbinnen allemaal rotzooi (lampjes, ballen, slierten, bierblikjes, dode katten, uitwerpselen) lag te vergaan. Geen hond in de ‘groene stad’ had de moeite gedaan dit overblijvende kerstmis karkas op te ruimen en zo stond, 5 maanden na kerstmis, de kerstmast (een kerstboom was het eigenlijk niet) goed symbool voor de stad Puerto Princesa; vergane glorie. Het was hier dat Simone het geniale idee kreeg om onze planning ietwat te wijzigen, meer hierover later. Over het algemeen doen mensen PP ook niet aan om de stad te bezichtigen, toeristen komen hier in massa’s naartoe voor de Puerto Princesa Underground River, één van de 7 wereldwonderen. Toegegeven, de Underground River was indrukwekkend; met een bootje vaar je over een klein helderblauw meertje de grot binnen en na een minuut of 10 doemt dan de ‘dome’ op. De ‘dome’ was het binnenste van de berg, en deze 300 meter hoge ruimte was uitgehold door het water in een ver verleden. Het was dan ook met moeite dat ik de gids zijn tip in acht nam om niet met open mond naar boven te kijken van verbazing (er valt regelmatig vleermuizenpoep naar beneden). Ik kan nu weer een heel relaas gaan afsteken over hoe de Filipijnen ook dit wereldwonder weten te verpesten door bijvoorbeeld gidsen het Titanic liedje te laten fluiten als je langs een rots vaart die in de verte enige gelijkenis vertoont met de boeg van iedere random boot, maar ik houd me (met het oog op de ruimte en mijn eerder getier hierboven) in.

Dat was dan Palawan: een groot tropisch paradijs waar ieder strand uitnodigt tot zwemmen, waar je jaloers bent op de aller-armste omdat ze daar wel wonen en waar je verwacht dat er opeens dinosaurussen langs de ruige kliffen komen banjeren omdat het zoveel aan Jurassic Park doet denken. Waar we in de ochtend nog in Palawan opstonden, vielen we een dag later in Banaue, het absolute andere uiterste weer in slaap. Hier zat natuurlijk wel een vliegreisje, een middag wassen in Manila en een HELSE busrit van 9 uur tussen, maar toch. Wat ook tussen het ontwaken in Palawan en in slaap vallen in Banaue zat, was een dagmars door, over, onder, achter en langs de rijstterrassen van Batad. Dit was écht een hoogtepuntje!

Om 7 uur in de ochtend kwam de bus van Manila in Banaue aan na een nacht in de ijzige airco vrieskou opgepropt en door elkaar geschud te hebben gezeten (er waren zelfs stoeltjes in het gangpad uitgeklapt). Direct boekten we een tour naar de rijstterrassen van Batad (uurtje met de minivan van Banaue vandaan). Na een eerste wandeling vanaf het ‘assembly point’ naar het dorpje Batad lunchten we wat en kregen we de keuze: of de ‘easy’ wandeling van 45 minuten naar de waterval of de ‘hard’ wandeling van 1,5 uur naar een andere waterval. De keuze viel op de tweede optie, de ‘hard’ wandeling, waarop Jody, gezonnesteekt, misselijk, zwak, gesloopt en Azië-ziek, besloot om terug naar het hotel te keren: een wijs besluit. Onze gids, een klein, tabak kauwend mannetje op teenslippers, leidde ons door Batad’s amfitheater aan rijstterrassen. De hele berg rondom Batad was bezaaid met kleine ommuurde rijstveldjes die iedere keer, trapsgewijs weer een meter of wat lager lagen. Wij liepen helemaal om de rijstvelden heen (dus de berg op) en het dal werd steeds dieper en steiler. Op een gegeven moment waren we bovenaan en moesten we het bovenste rijstterras oversteken, op gympjes (Simone op d’r Birkenstocks) liepen we over een 2000 jaar oud muurtje die niet breder was dan mijn voet, met aan de linkerkant een rijstveld en aan de rechterkant een drie meter lager liggend rijstveld en nog eentje en nog eentje en nog honderden die allemaal steil afliepen naar het dal, honderden meters onder ons. Je kunt je voorstellen dat het duizelingwekkend is als je teveel naar beneden staart maar het was gewoon zo mooi dat je wel moest kijken. Na 1,5 uur liepen we nog bovenaan de rijstvelden en was er nergens een waterval te bekennen… weer 1,5 uur later liep ik klotsend van het zweet, met kapotte knieën van het trapje af, trapje af, trapje af, en dat duizenden keren, te smeken om een waterval. Simone daarentegen, hobbelde als een local van het ene muurtje naar de andere zonder een druppel zweet te laten. Uiteindelijk hoorden we in de verte het geluid van verlossing: klaterend water. Een levensgevaarlijke klim over rotsen en weer zestienmiljarddriehonderdenvierendertigmiljoenzeventienduizendvijfhonderdentwaalf trapjes later, doken we in het stervenskoude water voor de waterval. Wat een genot, alle zorgen vergeten, heerlijk wat is het leven mooi… shit, we moeten nog terug: dit was mijn gedachtegang in het water. En jawel hoor, er kwam geen helicopter, er was geen roltrap of shortcut die ons terug naar het ‘assembly point’ bracht, je moest gewoon weer met de benenwagen dat zelfde stuk terug. Waar voor mij het afdalen een kwelling was (mijn lange benen en dan mijn bovenlijf gewicht iedere keer op de knie), was voor Simone (kleine benen en minder bovenlijf gewicht) het klimmen een kwelling aangezien de treden af en toe 1 meter hoog waren. Weer liepen we balancerend over de rijstterrassen heen, terug naar Batad. In Batad rustten we even uit en kregen we uitleg over hoe de huizen hier werkten. De locals woonden op stokken met scherpe hoeken waar de vloer op steunde, zodat de kakkerlakken niet binnen kwamen (wellicht een idee voor mijn voormalige huisbaas?) en onder het dak waren kleine kastjes, je zou verwachten om eten veilig te bewaren of iets in die trant… maar nee. Die kastjes waren namelijk bedoeld om overledenen in op te bergen. De Ifuago (lokale stammen) sliepen namelijk graag bij hun dierbaren, zelfs al lagen die opgepropt in kleine kastjes in de bloedhitte te ontbinden, en openden de kastjes in tijden van nood om hun voorvaderen om raad te vragen. De gids noemde bijvoorbeeld ernstige ziekte een noodgeval, nou lijkt het me toch niet heel bevorderlijk voor het genezingsproces om lekker in menselijke resten te gaan zitten wroeten. Over ernstige ziektes gesproken: de GGD waarschuwde voor de rijstterrassen omdat er daar muggen zitten die Japanse Encefalitis overdragen. Stuiptrekkingen en paralyse behoren tot de symptomen. Nou weet ik niet of het de mug was of de ‘wandeling’ maar na deze zes uur durende ‘wandeling’ zaten we allebei stuiptrekkend en verlamd op het balkon van ons hotel uit te kijken over Banaue. We bestelden wat te eten en keken weer uit over de rijstterrassen rondom Banaue. De zon ging onder en er kwam onweer aan, na 1,5 uur en drie keer vragen verscheen daar dan eindelijk ons eten: alles uit blik en niks lekker. Terwijl we aan het eten waren gingen steeds meer lichten uit, de deur ging op slot en het personeel hield het voor gezien. Wij besloten ook ons bed op te zoeken en gelukkig zette de slaap al snel in aangezien ik vanaf Puerto Princesa al niet meer geslapen had (42uur).

De volgende dag vertrokken we naar Sagada, nog geen 100 km van Banaue maar waar je wel 4 uur over doet. Onderweg werden we nog gebeld door het hotel dat we ons avondeten moesten betalen, ze waren dit vergeten op de rekening te zetten bij het uitchecken (we hadden nota bene nog moeten vragen om het ontbijt te betalen). We beloofden de rekening te voldoen op onze terugweg, dit hebben we overigens nooit gedaan. In Sagada, een klein dorpje in de bergen waren we in alle opzichten verder dan ooit van het ‘kraakheldere lucht, wit strand, helderblauwe water’ leven verwijderd. De temperatuur was rond de 25 graden, steenkoud dus, er stonden overal naaldbomen en de houten huizen hadden iets apres-ski-achtigs. Na alle vermoeidheid van de afgelopen dagen besloten we het rustig aan te doen. Zoals ik eerder zei had Simone in PP het lumineuze idee opgevat om onze reis te wijzigen. We hadden namelijk een week voor het noorden (Banaue/Batad/Sagada) in de planning staan, dit leek Simone te lang en we hadden daarom drie dagen eerder de terugreis omgeboekt. Zittend aan de tweede koffie en tweede taart, uitkijkend over dezelfde straat als 10 minuten eerder en starend naar dezelfde paar regels in de Lonely Planet die over Sagada gingen, was Simone’s idee zowaar een Bijbelse openbaring geworden. Ook al waren we oprecht van plan die dag HELEMAAL niks te doen, waren we na 1,5 uur al verveeld in Sagada. Nog erger was de mentaliteit van het bergvolk, iedere local keek je of niet aan of wel aan maar dan met een intense walging. Op alles wat je vroeg was standaard het antwoord: NO of DUNNO (I do not know), ik vroeg het bergnimfje van de tourist info, waar ALLE toeristen geregistreerd worden en uiteraard weer wat pesos aan ‘environment fees’ mogen aftikken, of het druk was deze tijd van het jaar. Zonder op te kijken van haar bureautje mompelt de griet DUNNO. Om verdere chagrijnigheid en verveling tegen te gaan huurden we daarom maar onze eigen privé (pleonasme?) jeepney en lieten ons naar een watervalletje brengen waar we het niks doen in Sagada afwisselden met niks doen aan een waterval. De deceptie werd voor mij alleen maar groter die avond. Allereerst brak er regen en onweer uit, dus gingen we eten in een restaurantje tegenover ons hotel: Salt en Pepper genaamd. Hun menu was drastisch ingekort vanwege het drukke seizoen, dit kwam er op neer dat er geen vis was. Teleurgesteld bestelde ik dus maar de chop suey (vaker besteld: gewokte groenten), onder het kopje ‘vegetarian’. Enkele minuten later kwam de serveerster, een chagrijnig voor zich uit starend mormel, het eten brengen en tot mijn grote ontsteltenis zaten er enorme brokken kip in mijn chop suey. Nou moet ik wel zeggen dat ik door het beperkte menu en de chagrijnige blik van de serveerster de chop suey heel debiel had besteld door de ‘suey’ met intense walging uit te spreken (suhueeehl), dus ik was al voorbereid op spuug, hondenpis of rattengif in mijn eten. Dat er in een vegetarisch gerecht, onder het kopje ‘vegetarian’ gewoon zeventien in stukken gehakte kippen zou zitten had ik nooit kunnen dromen en dit was voor mij dan ook de druppel. Alles van de afgelopen maanden kwam eruit, alle ergernissen kwamen op tafel, ik was het helemaal zat dat neppe, onderdanige, genieperige gejengel en altijd overal afgezet worden dus als een kind ging ik me ook zo gedragen. Zo riep ik bijvoorbeeld ‘SCUUS me ma’am’ (excuse me madame), met SCUUS heel hard en hoog, druk gebarend in de lucht, zo keek ik het personeel nooit aan, zo ging ik buigend heel onderdanig van tafel en liep giechelend het restaurant uit. Op onze weg naar de uitgang hield een Filippino ons aan en zei met een dik Rotterdams accent: ‘He Nederlanders’… oeps betrapt!

Een goede nachtrust maakte heel wat goed en een lekker ontbijt met goede koffie al helemaal. Die dag gingen we weer een ‘wandeling’ door Echo Valley maken. Onze gids was een klein jong mannetje die vanaf begin al aan gefocust was op Jody. Hij voerde ons door de vallei naar de ‘Hanging Coffins’, doodskisten die de locals in grotten leggen of aan rotswanden hangen, sommigen wel 400 jaar oud! De eerste ‘Hanging Coffin’ was meer een ‘Disintegrated Coffin’ en als je binnenin de kist keek (hij hing op ooghoogte) zag je een stapeltje botten. Daarna kwamen we langs een grote rotswand waaraan een stuk of twintig kisten hingen. Het pad werd hierna lastiger, ook omdat het de avond ervoor flink geregend had. Simone liep wonderbaarlijk genoeg zonder problemen over glibberstenen en daalde spekgladde rotsen af alsof ze jaren bij Mowgli van Jungle Book in de leer was geweest. Ik had er meer moeite mee en daalde op handen en voeten af, soms zelfs gewoon glijdend. Jody liep aan de hand van de gids die haar van tijd tot tijd gewoon optilde en met gevaar voor eigen leven haar de weg over hielp. De gids maakte opeens een raar geluidje, opende zijn hand en daar zat een walgelijk vliegend insect, hij kon dus de lokroep van dat beest. Nou was dit best grappig maar we hadden allemaal liever de omgekeerde variant: jaag de beesten weg. Enkele uren later kwamen we weer aan in Sagada, we sliepen en vertrokken weer met de 4 uur durende rit naar Banaue, daar vertrok een paar uur later de griezelbus naar Manila.

De terugreis was verreweg de ergste rit ooit (en ik ben ooit flauwgevallen in een Air Canada jet, heb 4 jaar lang met de NS naar Maastricht gereisd en heb twee taxi-ongelukken meegemaakt). We zaten helemaal achteraan in een overvol afgeladen bus, naast mij zat de dikste Filippijn ooit en de airco deed het af en toe. De eerste uren konden we nog wel een beetje praten af en toe maar rond middernacht vielen de dames toch in slaap. Daar zat ik dan opgepropt in een bloedhete (airco uit)/ijskoude (airco aan) bus in het donker te staren, biddend dat de tijd snel ging (wat het niet doet als je iedere 5 minuten hopend op een uur je telefoon aanzet), een stille titanenstrijd te vechten met die sumoworstelaar van een Filippijn. 11 Uur later, even in perspectief: met KLM vlieg je in 15 uur naar Nederland vanaf Manila, in 11 uur ben je met de auto in Minsk vanaf Utrecht, dit ging om een stuk van 350km waar de bus gewoon 11 uur over deed, oke 11 uur later dus kwamen we eindelijk vroeg in de ochtend aan in Manila.

Het noorden was heel anders dan alles wat ik tot nu toe in de Filippijnen gezien en gedaan heb en was ook voor ons reisgezelschap even wennen. We hebben ons helemaal kapot geërgerd aan de chagrijnigheid van het volk en het was vaak afzien. Zo was het eten slecht, de hotels smerig, na een ‘wandeling’ was je altijd een dag ziek en de rit erheen was onmenselijk. Toch vonden we het allemaal de moeite waard en zijn, wat mij betreft, de rijstterrassen van Batad één van de hoogtepunten van de Filippijnen.

Slechts 3 uur slaap hadden we na de aankomst met de bus in Manila, diezelfde middag nog zaten we alweer in een bus, ditmaal naar Puerto Galera voor een paar dagen zon, zee, strand en rust. We boekten een dure, ge-airconditioneerde fijne kamer in het resort waar ik al eerder ben geweest om even aan de ranzigheid en gebrek aan comfort van Sagada en Banaue te ontsnappen. In PG kwamen we eindelijk weer een beetje in de vakantie-mode. Lekker aan het strand cocktails drinken in een restaurantje dat door een Italiaan gerund werd (dus goede kwaliteit), beetje zwemmen, beetje liggen. Simone en ik hebben nog met z’n tweetjes een grote boot gehuurd die ons naar de ‘Coral Gardens’ bracht om te snorkelen, terwijl Jody in het resort tot rust kwam door een fijn ontspannend en luchtig vakantieboek over de holocaust te lezen. De tijd op Puerto Galera vloog uiteraard en hoewel we de grootste plannen maakten (jungletocht naar watervallen, vroeg opstaan om zonsopgang te zien), besloten we keer op keer voor de luie optie te kiezen: zitten en/of liggen.

Na PG brak alweer onze laatste stop aan: Bohol. Na een korte vlucht arriveerden we op Tagbilaran airport waar we een tricyle namen naar Panglao Island waar ons hostel was, hier boekten we meteen een auto met chauffeur die ons Bohol over zou rijden en ons alle bezienswaardigheden zou laten zien. Natuurlijk waren de Chocolate Hills een hoogtepuntje. Dit zijn honderden heuvels die boven een vlak landschap uitsteken en waar, om onverklaarbare reden, geen vegetatie op groeit. Het zijn dus bruine heuvels en omdat bruin de kleur van poep en chocola is, en Chocolate Hills beter klinkt dan Shit Hills, heten ze zo. Vanaf een uitzichtpunt kon je heel mooi in de verte kijken, in alle richtingen zag je tot aan de horizon, de chocoladebergen. Hierna reden we naar een reservaat voor tarsiers, dit zijn ’s werelds kleinste aapjes die bijna zijn uitgestorven. De beestjes zijn namelijk enorm koddig en zijn in het verleden vaak als huisdier gevangen gezet. Het probleem is dat de tarsiers bij de minste aanraking hun botten breken, dus een ‘spelend’ kind is gevaarlijk. Nog erger is dat ze zelfmoord plegen als ze in gevangenschap zijn. Het zijn dus heel kwetsbare diertjes en uiterste stilte was daarom geboden. In diepe stilte liepen we door een bos waar af en toe medewerkers aanwezen waar een tarsiertje zat. Daar zaten die fluffige kleine wezentjes dan, met hun vingertjes om een tak geklemd en hun enorme ogen je strak aankijkend. Ongelofelijk dat die beestjes niet al veel eerder zijn uitgestorven zo klein, sloom, fragiel en schattig ze zijn! Van de allerschattigste beestjes gingen we naar beesten die veel mensen juist doodsangst aanjagen: pythons. Achter slot en grendel lag een enorme python opgerold z’n eieren warm te houden, daarnaast zat een ladyboy een gele slang die op een mand lag te aaien. Ze/hij/het stelde ons gerust en zei dat de slang sliep, dus kon ik het niet laten ook de slang even aan te raken… Na de python stopte de chauffeur nog een paar keer bij dingen die in de verste verte niet eens de moeite waard waren. Zo stopten we bij een oude kerk, niks bijzonders, dus vertelden we de chauffeur dat hij gewoon kon doorrijden. Hierna was het zijn plan ons bij een beeld van ‘the blood compact’ te laten stoppen. Dit was een beeld ter nagedachtenis aan de bloedband die de Spanjaarden met de Boholstammen hadden gesloten in 15nogwat. Wederom, niet echt waar je voor naar Bohol komt, dus gaven we aan dat we dit ook niet de moeite waard vonden. De chauffeur zag dit echter anders, als trotse Boholano was dit namelijk iets dat we gezien moesten hebben. Toch bleven we erbij, wij betalen dus wij bepalen! Een kwartier later stonden we alle drie alsnog zogenaamd foto’s makend braaf bij dit nutteloze standbeeld.

De volgende ochtend stapten we om 6uur al op een bootje die ons een dag zou gaan vermaken. Allereerst voeren we een enorm eind om dolfijnen te zien, en god we zagen ze. Vanuit alle kanten kwamen hele groepen dolfijnen af en toe boven water zwemmen en soms sprongen ze zelfs. Hierna nam de kapitein ons mee naar Balicasag Island waar er een ‘coral sanctuary’ was. Na eerst op een kleiner bootje te hebben overgestapt, werden we samen met tientallen toeristen in een met boeien afgesloten stuk water gedropt om deze ‘coral sanctuary’ te zien. Bij de eerste aanblik was het al duidelijk, dit was geen coral sanctuary maar een coral cemetery, van enig koraal was geen sprake. Er zwommen wel wat vissen maar niet veel. Wat het nog wel enigszins bijzonder maakte was een enorme steile afdaling in het niets. Je zwom lekker te snorkelen en de bodem was misschien 4 meter diep en opeens een pikkedonkere diepte waar je in de diepte grotere vissen (haaien) zag zwemmen. Enigszins teleurgesteld klommen de dames weer op de boot en na enige strijd kreeg ik mijn lijf ook de boot binnen, dit ging op zo’n manier dat de kapitein zijn lach niet kon onderdrukken. Gebruikmakend van onze teleurstelling stelde de kapitein voor dat hij ons zeeschildpadden kon laten zien (voor 200 pesos per persoon), dus tien minuten later lagen we weer allemaal in het water. Nou was het zo dat de stroming rondom Balicasag Island krankzinnig sterk is, je vloog dus echt over de bodem. Gelukkig zagen we al snel zeeschildpadden grazen op de bodem van de zee, uit alle macht probeerden we tegen de stroming in te zwemmen om boven de dieren te blijven drijven maar tevergeefs. Enkele schildpadden later riep de kapitein (die ook in het water lag) dat we terug naar de kust gingen, ik zag Simone en Jody naar de boot zwemmen en deze vastpakken dus deed hetzelfde. Het enige verschil was dat de kapitein, Simone en Jody de benen uit hun lijf spartelden om de boot uit de stroming naar het strand te brengen en ik onwetend achter de boot hing te chillen (ik ben gewend dat je met snorkelen aan een boot hangt en de boot je door het water trekt). Gelukkig hadden Simone en Jody flink getraind in Nederland dus konden ze samen met de kapitein zowel de boot als mij terug aan wal trekken. En gelukkig maar want het strand was prachtig! Helemaal toen na de lunch alle andere toeristen massaal naar een ander eiland vertrokken was het genieten geblazen. We vroegen daarom de kapitein of we niet hier de hele middag konden blijven, in plaats van achter de hordes toeristen naar nog een eiland te gaan, dit kon. Zodoende konden we de hele middag lekker liggen, zwemmen en genieten op dit hemelse strand. Het water was perfect, er dreef niks smerigs in, er lag enkel zand, geen steen of iets en als kers op de taart stikte het op 5 meter afstand van het strand van de zeeschildpadden. Keer op keer gingen we weer het water in om te zwemmen met deze dieren, het was prachtig te zien hoe ze lekker de hele dag graasden, dan even naar boven gingen voor lucht, dan weer een klein stukje zwemmen om vervolgens weer wat te grazen. Aan het einde van de dag besloten Simone en ik een heel stuk over het strand tegen de stroming in te lopen, na een paar honderd meter gingen we het water in en lieten ons door de stroming, al snorkelend, meesleuren over de vele schildpadden, koraalvissen en sporadische koraalriffen, het was magisch om zo boven de bodem in zulk mooi water te zweven. Helaas moesten we hierna weer terug naar Bohol. Die nacht had het flink geregend, althans dat hoorden we van een uitgeputte Jody de ochtend erna. De kamer van Jody was jammer genoeg niet waterdicht met als resultaat dat ze de hele nacht in een nat bed had gelegen. Een gratis ontbijt was het enige wat het hotel voor haar kon betekenen, het maakte ook eigenlijk niet veel uit want dit was alweer de laatste nacht in een hotel voor Jody, we vlogen die dag weer terug naar Manila.

In Manila bleven de dames ook nog een week terwijl ik moest werken. Op woensdagavond had ik, traditiegetrouw, een sjiek hotel voor Simone en mezelf geboekt. Als bedankje voor het verzorgen van mijn vissen had ik een kamer geboekt in het H2O Hotel, een kamer met een aquarium als muur. Je sliep dus letterlijk ‘with the fishies’. Vrijdag was het moment daar, ik ging naar werk en als ik terug zou komen zouden de dames weg zijn. Na een lang afscheid sloten de deuren van de lift in mijn flat terwijl ik nog net Simone’s hoofdje om de hoek zag komen loeren, ik zou haar 2 maanden niet meer zien… NEEHOOR, 3 uur later zat ik samen met haar en Jody in Makati Med (het ziekenhuis). Jody was namelijk niet in orde en moest even gecheckt worden, dit duurde zo verschrikkelijk lang dat de dames bijna hun vlucht naar Nederland misten. Na een haasterige taxirit liepen we het vliegveld binnen, er stond een enorme rij voor de security check dus liep ik naar voren met de rekening van Makati Med en riep: ‘medical emergency, let us pass’, en aldus geschiedde. Terwijl ik de dames bij de douane uitzwaaide kwam er een security guard op me af en vroeg of ik een passagier was. Het is namelijk strikt verboden om als niet-passagier in de Filippijnen op een vliegveld rond te lopen. Ik was echter geen passagier maar gooide het weer op de medical emergency. Deze bewaker trapte daar niet in en begon over terrorisme en wetten, hij riep wat in z’n portofoon en beviel me mijzelf te melden bij de linker uitgang. Ik had hier allemaal helemaal geen zin in, was moe van alle stress en besloot daarom stiekempjes in snellooppas naar de rechter uitgang te gaan. Gelukkig kwam daar net een taxi voorrijden en zonder te vragen stapte ik in, riep tegen de chauffeur ‘drive drive drive’ en ontsnapte zodoende aan een ongetwijfeld levenslange gevangenisstraf met dagelijkse zweepslagen voor het illegaal betreden van een vliegveld (is ook belachelijk dat dit überhaupt kan, ik had me namelijk niet zoals Alberto Stegeman verkleed).

Dit was het hectische einde van een hectische maand. Ik ben mij bewust dat deze blog gruwelijk lang is maar voordat de lezer gaat klagen: neem eens een Ohayami Bus van Banaue naar Manila, dat is pas lang!

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Lars

Actief sinds 27 Maart 2013
Verslag gelezen: 1867
Totaal aantal bezoekers 10785

Voorgaande reizen:

19 Maart 2013 - 02 Augustus 2013

En daar zijn we weer!

Landen bezocht: